‘Geen zware arbeid meer op latere leeftijd’

Erasmus Universiteit Rotterdam
Mensen met zware beroepen zouden zich na hun vijftigste moeten omscholen. Zo wordt voorkomen dat hun werk zoveel schade toebrengt dat ze niet meer kunnen werken. Het gezondheidseffect van een jaar fysiek zwaar werk op latere leeftijd is namelijk vergelijkbaar met het effect van maar liefst zestien maanden ouder worden. Dat blijkt uit promotieonderzoek door gezondheidseconoom Bastian Ravesteijn naar het effect van beleid op de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk. Hij verdedigt zijn proefschrift op donderdag 19 mei 2016 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Hoe kan overheidsbeleid gezondheidsverschillen tussen arm en rijk verkleinen? Die vraag staat centraal in het proefschrift van Ravesteijn ‘Measuring the Impact of Public Policy on Socioeconomic Disparities in Health’. Hij onderzocht het effect van beleid op de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk.

Ravesteijn stelt dat mensen met zware beroepen geholpen zouden moeten worden om zich na hun vijftigste om te laten scholen. Zo wordt voorkomen dat hun werk zoveel schade toebrengt dat ze niet meer kunnen werken. Het gezondheidseffect van een jaar fysiek zwaar werk op latere leeftijd is namelijk vergelijkbaar met het effect van maar liefst zestien maanden ouder worden. Voor het hebben van beperkte controle over de dagelijkse bezigheden op het werk – wat vaak voorkomt bij zware beroepen – is het effect zes maanden. Langer doorwerken betekent dat mensen met deze zware beroepen langer worden blootgesteld aan effecten van werken die de gezondheid schaden, juist op een leeftijd waarop dat werk hen het zwaarst valt.

Top vijf van zware beroepen
De promovendus heeft op basis van data over kenmerken van beroepsgroepen een lijst met 320 beroepsgroepen opgesteld, gerangschikt naar de mate van gezondheidsbelasting. De fysiek meest zware veelvoorkomende beroepen zijn: metselaar, timmerman, postsorteerder, bakker en verpleger. De top vijf voor beperkte controle over de dagelijkse bezigheden bestaat uit lopende bandmedewerker, bediener van machines in chemische fabrieken, metselaar, postsorteerder en kassamedewerker.

Voor zijn onderzoek gebruikte Ravesteijn data over werk en gezondheid in Nederland en in Duitsland waar mensen tot 29 jaar lang werden geobserveerd. Zo kon rekening worden gehouden met factoren die zowel selectie in beroepsgroepen als de gezondheid benvloedden.

Ravesteijn toont verder aan dat mensen met laag gewaardeerde beroepen in Nederland drie keer zo vaak een slechte gezondheid rapporteren als mensen met hoog gewaardeerde beroepen. Hun sterftecijfer is tweemaal zo hoog en ze raken tweemaal zo vaak arbeidsongeschikt. Een algemene verhoging van de AOW-leeftijd is daarmee nadeliger voor mensen met zware beroepen: als zij twee jaar langer moeten doorwerken, dan is dat een relatief groter aandeel van hun resterende verwachte levensduur na pensionering. AOW-leeftijd voor mensen in ‘lichtere’ beroepen – doorgaans mensen met een hoge opleiding en een hoger inkomen – sterker laten stijgen lijkt wl een verstandige beleidsmaatregel.

Effecten van latere schoolkeuze
En van de andere studies in het proefschrift gaat over de effecten van een latere schoolkeuze op gelijke kansen in het onderwijs en op de gezondheid op latere leeftijd. Volgens de promovendus zorgt het uitstellen van de schoolkeuze met een paar jaar voor meer gelijkheid tussen tussen arm en rijk.

In Nederland kiezen kinderen al na groep acht voor een middelbare schoolniveau, zodat ze al vroeg van elkaar gescheiden worden en op verschillende niveaus les krijgen. Dit in tegenstelling tot landen als Finland, waar kinderen van verschillende niveaus sinds de jaren ’70 tot hun zestiende bij elkaar in de klas zitten. Zo wordt voorkomen dat kinderen op een te jonge leeftijd een bepaalde richting inslaan.

Doordat de schoolkeuzeleeftijd in Finland op sommige plekken eerder werd verhoogd dan in andere regio’s was het voor Ravesteijn mogelijk de effecten van dit systeem te schatten terwijl er kon worden gecontroleerd voor verschillen tussen geboortecohorten en regio’s.

De promovendus concludeert dat het verhogen van de schoolkeuzeleeftijdin Finland – waar de schoolkeuzeleeftijd met vijf jaar werd verhoogd – goed bleek uit te pakken voor kinderen uit gezinnen met lage inkomens. Hun kans om een universitair diploma te halen steeg van 6 naar 7,5 procent. De kans op een universitaire opleiding voor kinderen uit gezinnen met hogere inkomens daalde door de lagere schoolkeuzeleeftijd juist, van 24 naar 22,5 procent.

De late schoolkeuzeleeftijd had effecten over de gehele levensloop: de sterftekans van kinderen uit arme gezinnen tot aan het vijftigste levensjaar nam met 20 procent af, zo blijkt uit het onderzoek van Ravesteijn. Ook hier was het effect voor kinderen met rijkere ouders negatief: hun (oorspronkelijk lagere) sterftekans nam juist met 25 procent toe, zodat het verschil in sterftekans tussen arm en rijk vrijwel verdampte. In het oude systeem hadden kinderen uit gezinnen met lagere inkomens nog een 50 procent hogere overlijdenskans.

Scholieren worden in het voortgezet onderwijs op een spoor gezet en vormen er hun sociale netwerk dat over de gehele levensloop van invloed zal zijn op hun gedrag. Beroepskeuze en levensstijl kunnen ook van invloed zijn op de overlijdenskans.

bron: Arbouw

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *